Marianne van Duijn is de nieuwe voorzitter van de Raad van Toezicht van de Nico Adriaans Stichting. Zij is een vrouw met jarenlange ervaring bij uiteenlopende zorginstellingen, o.a. als bestuurder bij Antes en BAVO Europoort. Lees hieronder het interview van Peter van Drunen met Marianne van Duijn.
Sinds wanneer ben je werkzaam voor de NAS?
“Sinds 29 juni. Nog maar heel kort dus.”
Wat is je eerste indruk?
“Ik heb twee weken geleden een Tour de NAS gemaakt. Ik was hier al eerder geweest, maar kijk nu toch met andere ogen. Ik was in z’n algemeenheid onder de indruk van het enthousiasme dat ik ben tegengekomen bij alle collega’s in de dag- en nachtopvang en ook bij de Jongerenopvang en bij Jobs-Score.
Ik denk dat het heel fijn is dat er een aparte nachtopvang komt. De huidige opvang is weliswaar superschoon, het is natuurlijk wel heel oud. Ik zou de mensen die hier komen een beter onderkomen gunnen. En dat komt er gelukkig. Ik heb altijd gewerkt met psychiatrische patiënten. Een deel daarvan komt overeen met de mensen die hier komen. Ik denk zelf altijd dat een rustige, nette, prettige omgeving helpt in de stappen naar herstel.”
Wat is je achtergrond?
“Ik ben begonnen in het onderwijs. Eerst als lerares, later als teamleider. In het onderwijs zie je dat veel docenten aan studenten aangeven hoe het moet, maar zelf hebben zij nooit met de praktijk te maken gehad of met hun “poten” in de modder gestaan. Daarom vond ik het tijd worden om ervaring op te doen in de praktijk.
Toen heb ik na dertien jaar onderwijs bij de GGZ gesolliciteerd. Daar ben ik hoofd geworden van een dagactiviteitencentrum, genaamd Soeda. Dat bestaat nog steeds. Daarna heb ik een hele loopbaan gehad in de psychiatrie. Eerst als teamleider, toen manager, daarna directeur en de laatste twaalf jaar als bestuurder. Het leuke is dat ik op allerlei verschillende afdelingen heb mogen werken.”
In welk stadium van je carrière zit je nu?
“Ik ben met pensioen, maar nog wel heel actief. Ik ben voorzitter van klachtencommissies in de regio, van Arosa, de vrouwenopvang, jongerenopvang Maaszicht en het CVD. Daarnaast ben ik voorzitter van de stichting Vrienden Parnassia Groep. Ik coach ook nog een aantal beginnend bestuurders vanuit mijn eigen coachingsbedrijf.”
Wat drijft je in je werk?
“Mijn drive is om mensen die het om wat voor reden dan ook minder getroffen hebben of ziek zijn weer een stap omhoog te maken, zodat ze weer kunnen meedraaien in de maatschappij. Eigenlijk is dat de rode draad door mijn hele carrière.
Waar komt dat vandaan?
“Ik ben zelf in een heel fijn, gelukkig en liefdevol gezin in de duinen van Hoek van Holland opgegroeid. Een rood nest ook. Heel socialistisch.
Mijn eerste stage was hier in Rotterdam op het Pijnackerplein bij een club – en buurthuis. Daar werd ik geconfronteerd met zogenaamde ‘sleutelkinderen’, kinderen van wie de ouders overdag nooit thuis waren. Voor hen organiseerden we weekjes weg. Dat was voor mij een confrontatie met kinderen die anders waren opgegroeid dan ik. Waar het niet altijd op rolletjes liep. Daar is het vuurtje aangewakkerd. Toen dacht ik: zij hebben net als ieder ander mens recht op kansen en een menswaardig bestaan. Dat geldt ook voor de mensen bij de NAS.”
Wat is jouw visie op de hulpverlening aan de doelgroep?
“Waar we ook in de toekomst naartoe willen met de NAS, daar gaan we de komende periode met elkaar over praten. Ik heb samengewerkt met het Leger des Heils en met het CVD, maar ook met de Pauluskerk en de NAS. Het is nu zo, wat ik begrijp uit de verhalen, dat mensen heel specifiek kiezen voor de ene of de andere organisatie. In het algemeen kan ik zeggen dat je moet vasthouden waarin je je onderscheidt. Tegelijkertijd moet je blijven professionaliseren. Anita heeft naar mijn idee een belangrijke rol gespeeld bij die professionalisering. We hebben laatst een ISO certificaat gehaald. Dat zijn mooie ontwikkelingen.”
Hoe kijk je naar de toekomst?
“Je wil kwalitatief goed zijn. Je wil dat de cliënten hier graag komen en dat we ze ook een stap verder helpen, want dit is geen eindstation.
Eén van de grote knelpunten van dit moment bij vrijwel alle organisaties is het hebben, houden én werven van goed personeel. Ik denk dat wij er alles aan moeten doen om medewerkers aan ons te binden, maar ook om medewerkers hier naartoe te krijgen. Ik hoop dat dit ook een organisatie is waarin mensen ook aan de bel trekken en zaken in openheid kunnen bespreken.
De uitdaging is: hoe creëer je een sfeer waarin mensen graag willen werken? Belangrijk is het bieden van ontwikkelmogelijkheden en een klimaat scheppen waarin mensen alles durven te zeggen. En helder en eerlijk zijn naar collega’s, zo van: dit kan wel en dat kan niet.”
Waarin vinden Anita Schaaij (bestuurder van de NAS) en jij elkaar?
“Zij wil net als ik graag iets betekenen voor mensen aan de onderkant van de samenleving, maar vindt ook dat het financieel en kwalitatief goed moet zijn. Het feit dat het ISO certificaat binnen is en er een methodiek is die nu door iedereen gebruikt wordt en onderzoeken over de ervaringen in de organisatie onder medewerkers en cliënten zie ik als positieve ontwikkelingen. Dat is ook mijn werkwijze. Niet op je lauweren rusten.
Waarin zit de passie voor je werk?
“Ik had bijvoorbeeld een selectiegesprek met mensen uit de Ondernemingsraad bij de NAS. Die hadden zich uitstekend voorbereid. Ze hadden zich verdiept in mijn cv en stelden allerlei kritische vragen. Daar kan ik echt van genieten. Ze vroegen bijvoorbeeld waarom ik deze functie wilde en wat mijn bedoeling was. Ik vind het leuk als mensen – cliënten of collega’s – hun taken met passie oppakken. Ik heb de OR en cliëntenraad altijd heel belangrijk gevonden. Er komt dan ook boven wat niet goed gaat. Ik vind het belangrijk als mensen daar dan mee komen en hun zorgen uiten. En dan gezamenlijk zoeken naar een oplossing.”
Ben je zelf nog weleens onzeker?
“Gelukkig wel. Ik vind het belangrijk me kwetsbaar op te stellen. Ik vind het ook nog best spannend om nieuwe zaken op te pakken. Dan vraag ik na afloop om feedback. Het is niet goed als je gaat denken dat je weet hoe de wereld in elkaar zit. Ik ben nu 67. Ik vraag mezelf nog steeds af of ik het beter had kunnen doen.”